Niemand ziet het, maar alles is anders. Er zit een gat in mijn hart. Ik ben verscheurd en verdoofd. Het voelt beurs en open, van mijn keel tot mijn knieën. Ik wil me oprollen tot een bolletje, op een veilig plekje waar niemand me ziet.

Mijn warm kloppend hart is verwond. Mijn hart vol liefde. Bloedt.

Want net was er nog de belofte. Zo sprankelend, vol verwachting. Nu rest alleen nog verbijstering, rauw en rouw.

Tranen lopen over mijn wangen. In een seconde is alles anders. Ik ben niets en niemand kwijt, maar toch ben ik alles verloren. In die ene seconde is er iets in mij gestorven.

De pijn is scherp en komt in golven. Als weeën. Ik ken de pijn. Dat is geen troost maar een weten. Opnieuw sta ik met lege handen. Waarom toch, waarom.

Ik wil van mijn diepe smart spreken. Maar tegen wie? Ik wil mijn verdriet huilen. Maar bij wie? Ik wil niet meer voelen. Maar voor wie?

Ik zou willen dat ik nog rookte, dan stak ik er lekker eentje op. Ik drink geen alcohol meer, maar anders nam ik een groot glas rode wijn. Iets anders mag ook hoor.

Dan zou ik schreeuwen: "F*ck it met deze k*tzooi! Schijt aan de wereld. Laat mij met rust..." Of dat alleen maar mompelen. Of denken. Want ik voel me gebroken.

Maar ik rook niet meer en ik drink geen alcohol meer. Ik heb niets om te verdoven.

Ik hef mijn hoofd op, want ik hoor een stem in mijn herinnering. Als ik meen te moeten buigen zegt de stem: "Ga rechtop staan Bregtje, als het einde daar is. In het besef, dat alles wat zo vertrouwd was niet meer bestaat."

Ik huiver, maar knik. Niet bang zijn.

Ik sta rechtop en uit de krochten van mijn wezen komt een brul als van een beest. Ik reik mijn handen naar de hemel en ik neem de pijn. En ik huil en huil en huil.

Mijn dak staat open. Mijn pootjes op de grond. Want ik heb gekozen om een kanaal voor de goden te zijn.

Ik wil niet verstoppen. Ik wil me niet verstoppen. Ik ben hier.
Zonder sterven geen vernieuwing.

Daarin gloort de belofte. De troost. De Liefde.
Door de pijn heen. Louterend. Zuiverend.
Er is licht.